Grappig hoe je na een maandje reizen automatisch bepaalde routines ontwikkelt. Was ik in Rusland nog elke keer van alles ‘kwijt’ in mijn backpack, nu weet ik met mijn ogen dicht ieder meegebracht troepje te vinden. Oordoppen: vakje handbagage. Toilettas: linker vak aan de zijkant. Bikini: bovenin (je weet maar nooit). Pyjama: onderin weg gepropt (te warm; draag ik allang niet meer). Ook draai ik een standaard riedeltje af als ik 24 oktober land in Hanoi. Horloge een uur verzetten: check. Bagage ophalen: check. Geld wisselen: check. ATM zoeken en pinnen: check. Als ik het vliegveld verlaat voel ik me al een behoorlijk doorgewinterde backpacker. Dit gevoel wordt nog eens benadrukt als ik in de bus stap en me gewoontegetrouw afvraag of het wel de juiste is en of hij me wel naar het centrum van Hanoi zal brengen. Then it hits me: het maakt helemaal niet uit, want ik heb geen bestemming! Ja, Hanoi is soort van het plan, maar ik heb nergens een hostel geboekt, dus iedere andere plek is ook prima. Ultiem vrijheidsgevoel! ,Eenmaal in het centrum sta ik even met knikkende knietjes langs de weg. Enerzijds omdat mijn benen het bijna begeven onder het gewicht van Remmie (die inmiddels al meer dan anderhalf uur op mijn rug zit) en anderzijds omdat voor mij tientallen, nee, hónderden scooters toeterend over de weg razen. Hoe kom ik ooit aan de overkant? Er lijkt hier maar één voorrangsregel te gelden in het verkeer: wees de brutaalste. Ik volg het voorbeeld van wat andere voetgangers en begin gewoon maar te lopen. Op hoop van zegen. Woensdag probeer ik wat te ‘aarden’ door rond te wandelen door het oude centrum. Hanoi is een wereld van verschil vergeleken Hongkong. Het grootste verschil zit ‘m waarschijnlijk in de kosten: betaalde ik in Hongkong gemiddeld €30,- voor een nachtje in een dorm, hier vraagt mijn eerste hostel een luttele €3,- per nacht. Een alcoholische versnapering kost geen tientje meer maar een euro, en hetzelfde geldt voor de pho en banh mi waar Vietnam zo bekend om staat. En het smaakt nog goed ook! Omdat het nog twee dagen duurt voordat vriendlief mijn kant op komt, plan ik nog snel een tripje naar Sapa voor de aankomende 48 uur. Sapa is een dorpje in het noordwesten van Vietnam. Het ligt in een vallei in de Hoang Lien-bergen en je vindt er volop rijstvelden die tegen de bergen aan liggen. De laatste jaren wordt het er steeds toeristischer, maar is nog altijd een fijne uitvalbasis als je even wilt ontsnappen aan de drukte van Hanoi. Ik rijd er woensdagnacht heen met een ‘sleeping bus’ en donderdagochtend arriveren we voor dag en dauw. Sapa is gehuld in een dikke laag mist: spijtig, maar valt te verwachten in het regenseizoen. Met een vijftal andere backpackers word ik verwelkomd in een homestay die behoort tot een H'mong-familie. De H'mong vormen één van de grootste minderheden in Vietnam en ze kunnen gemakkelijk worden herkend aan hun kleding, waaraan zij volgens traditie moeten voldoen. De dames die zich aan ons voorstellen dragen donkere kleren (geverfd met indigo uit de bergen, zo leren wij later) met daarover felgekleurde sjaaltjes, tasjes en riempjes. We krijgen een goed ontbijt bestaande uit eieren, bananen, getoast brood, flensjes met siroop en sterke koffie. Deze bodem blijken we hard nodig te hebben, want om half negen start de hike over de rijstterrassen, welke 3,5 uur zal duren. De rijstvelden zijn door- en doornat en regelmatig zakt één van ons tot aan zijn knieën weg in de blubber. Hoe de lichtvoetige H'mong-dames het doen, we begrijpen er niks van, maar ze dribbelen voor ons uit over de spekgladde rotsen en trotseren de modderige afdalingen een stuk sneller dan wij. Zelfs ik (die altijd alles zélluf wil doen) grijp uiteindelijk de uitgestoken hand van één van de vrouwen, uit angst dat ik anders een tiental meter naar onderen zal glijden. En ik laat 'm ook niet meer los! Om twaalf uur genieten we van een welverdiende lunch en daarna hiken we nog zo'n anderhalf uur terug naar de homestay. Alle zes gaan we 'even' op bed liggen en schrikken vervolgens drie uur later(!) wakker als het diner alweer voor ons klaarstaat. De wandeling had er blijkbaar flink ingehakt!
De volgende dag besluiten vier van ons dan ook niet nog een dag te willen hiken. Ze zijn gesloopt van de dag ervoor en buiten regent het pijpenstelen. Het Canadese meisje uit de groep en ik kijken elkaar aan: wij gaan natuurlijk wél gewoon! We zijn niet naar Sapa gekomen om te Netflixen en te lezen, híken zullen we! Toch zijn we stiekem wel blij als blijkt dat de wandeling van vandaag een stuk minder heftig is dan die van gisteren. Dit keer betreden we bredere wegen en zijn er slechts een paar steile, modderige afdalinkjes. Op de terugweg gluren we nog even naar binnen bij een Vietnamees schooltje en zien we de meest schattige kleine kleutertjes sommen noteren in hun schrift. Daarna leren we nog het een en ander over hoe de H'mong hun kleding maken, en dan is het tijd om naar huis te gaan. Stiekem denk ik vanaf dat moment nog maar aan één ding: zou Rob al in Hanoi gearriveerd zijn...?
2 Reacties
Vrijdagochtend, 20 oktober werd ik tegelijk met kamergenoot Anael wakker in een hostel op Hongkong Island. Ik lag op een dorm met acht mannen, waarvan er slechts twee snurkten (een score waar je heel tevreden mee mag zijn, ben ik inmiddels achter). En één van hen was dus Anael, een Franse jongeman die - hoe verzin je het - met de Trans Siberië Express naar Azië was afgereisd, toen was doorgevlogen naar Hongkong, en in Vietnam zijn vriendinnetje zou ontmoeten. En ik maar denken dat ik een unieke reis aan het maken ben... We dronken samen een kop koffie en zijn gaan ontbijten bij een tentje verderop in de straat. Na de vrieskou van Rusland en Mongolië was ik inmiddels wel toe aan een bezoekje aan het strand. Zonder duik in de zee immers geen écht vakantiegevoel. Maar mij is wel met de paplepel ingegoten dat er een fikse wandeling vooraf behoort te gaan aan zulke zomerzotheid, dus na het ontbijt met Anael trok ik mijn soort-van-wandelschoenen aan, propte ik een handdoek in m'n rugtas en stapte ik in de bus naar To Tei Wan. Met mij stapte een heel groepje mensen gestoken in wandelschoenen uit bij deze bushalte, waardoor ik wist dat ik goed zat: de hike naar Dragon's Back ging hier beginnen. Het wandelpad volgt de 'ruige, golvende rug' van de Dragon's Back, waarbij 'de aarde als een levend wezen wordt beschouwd, met de krachtlijnen die bekend staan als de aderen van de draak'. Althans, dat had een website mij de dag ervoor geleerd. Het pad kronkelde inderdaad als een ader door het landschap en leidde me steeds verder naar boven, net zolang tot ik een adembenemend uitzicht had over de zee, de Nine Pins Islands, de Big Wave Bay, de haven van Tai Tam, Stanley en het schiereiland Red Hill. Ik hijgde even uit en vervolgde mijn weg toen naar beneden. Het zou nog een half uurtje lopen zijn naar Shek O Beach. Ik vergiste mij echter enorm in het verschil tussen mijn wandeltempo en dat van de gemiddelde Aziaat. Toen ik na een half uur eens even op grote vriendin-app Maps.me keek, bleek dat ik toen al zo ver doorgelopen te zijn dat een ander strand, Big Wave Beach, dichterbij was dan Shek O Beach... Ach ja, een zee is een zee! Na nog eens een drie kwartier hiken lag ik erin. 's Avonds ben ik met Julie over een Night Market in Kowloon gaan rondstruinen en onder het genot van een Chinees Tsingtao-biertje bracht ze me goed nieuws: ik mocht de komende drie nachten bij haar en haar moeder komen logeren. Hier was ik uitermate blij mee, want de hostelprijzen schieten in Hongkong omhoog als het weekend nadert. Vijftig euro per nacht is dan een heel normale prijs voor een dorm die je deelt met acht man... En daarnaast leek het me natuurlijk onwijs gezellig om bij het Koreaanse gezinnetje thuis te verblijven. Julie woont vrij ver buiten het centrum, maar met de metro waren we iedere avond in een oogwenk in de stad en ze zag erop toe dat ik de Aziatische keuken goed leerde kennen. Onderstaande foto's zijn hiervan het bewijs (én van mijn verfijnde chopstickbeheersing). Zaterdag verkaste ik met mijn backpackhuisje naar Julie en heb ik heerlijk in de loungeruimte in het zonnetje zitten typenen. Zondag vond ik dat het opnieuw tijd was voor een hike. Ik had op Maps.me gezien dat er een wandelpaadje van Julies flat naar een klein strandje genaamd Clear Water Bay liep. Toen ik aankondigde deze tocht te willen gaan ondernemen keek Julie me verbaasd aan: volgens haar was dit niet mogelijk. "There is a big mountain between my flat and the beach," zei ze. O ja. Hm, daar had ik nog even niet aan gedacht. Maar de app zei dat het kon, dus ik vond de berg niet per se een reden om de strandonderneming af te blazen. Bovendien had ik een verrassing voor haar in petto, dus ik trok Mr Remington op mijn rug en ging op pad. Een kwartier later vroeg ik mezelf al hardop af waarom ik me dit in godsnaam in mijn hoofd had gehaald. De berg was hoog. En stijl. Ik klom en klom en klom. En toen stopte het pad en waren er alleen maar bosjes. Ik tuurde in de verte, vroeg me ernstig af of ik niet om moest draaien, maar mijn eergevoel won het. Toch nog maar even de bosjes doorworstelen. En toen zag ik een héél klein kronkelpaadje dat me uitnodigde weer verder te gaan. Lang verhaal kort: het was een helse onderneming, het kronkelpaadje was hier en daar volledig geblokkeerd (vermoedelijk door die tyfoon van een paar dagen ervoor), maar wat wás het geweldig! Een tocht waarvan de schrammen nog op mijn benen staan, een tocht waarbij Remington kreunde en steunde en vroeg of het nog ver was, maar ook een tocht die me bracht bij een schattig klein strandje en een tocht die me de gelegenheid gaf daar te werken aan mijn bedankje voor Julie en haar moeder: een getypt portret van hun hondje Dory. Maandag, 23 oktober was mijn laatste volledige dag in Zuid-China en die dag spendeerde ik in Macau. Achteraf gezien had ik vroeger de boot moeten pakken vanuit Hongkong, want uiteindelijk heb ik er maar een klein middagje rond kunnen lopen. Maar het waren net voldoende uurtjes om toch even de Portugese invloeden te kunnen zien. Er zijn schattige, pittoreske straatjes en onder alle Chinese symbolen prijken de voor mij bekende Westerse letters. Ik heb de Fortaleza Do Monte bezocht, een fort midden in de stad met een tiental kanonnen, heb een 'egg tarte' gegeten in een door Julie en haar moeder geprezen restaurantje, kerkjes bezocht, en mijn dag sloot ik af op het bekende Senado Plein. Gezeten op de fontein en knabbelend van mijn gepofte kastanjes ontmoette ik Luca, een Nederlandse backpacker. We kletsten over hoe fijn reizen kan zijn en renden daarna samen door één van de vele casino's om de shuttlebus te halen die ons terugbracht naar de ferry. En toen was het dan toch echt tijd om afscheid te nemen. Dinsdagochtend liet ik de twee liefste Koreanen die ik ken achter en ging ik voor de derde keer in korte tijd op weg naar een vliegveld. Dit keer gelukkig een stuk minder gestress dan de vorige keer. Op naar... Vietnam!
Ik houd van zekerheid. Daarom had ik mijn reis naar het vliegveld van Peking tot in de puntjes uitgedacht: ik zou met de metro vanaf Qian Men naar Dongzhimen gaan, alwaar ik over zou stappen op de Airport Line, een aparte metrolijn speciaal voor het vliegveld. En natuurlijk zou ik dan drie uur van tevoren aanwezig zijn in plaats van de aanbevolen twee uur. Voor de zekerheid. Sounds like a plan, eh? Dat dacht ik. Maar wat was het druk op Qian Men. En m'n backpack was zo zwaar, het leek wel alsof er een typemachine in zat. Bespoedigt een bagagecheck niet heel erg, laten we zeggen (bagagechecks gebeuren bij zo'n beetje elke metrolijn in Peking). Ik verloor een kwartier. Anyhoe, ik kwam aan op Dongzhimen, keek speurend om me heen, maar geen bordje met "Airport Line". Een mevrouw in een loket verwees me door naar buiten. Maar buiten was niets, nada, niënte, noppes. Alleen maar een Britse jongen op een steen. Toen begon ik een beetje te zweten. Waar was nou die verdraaide metrolijn!? De Britse vent belde zijn Chinese vriendinnetje voor me, en die begon over een totaal andere metrolijn. Néé, ik moest deze hebben! Ik wist het zeker! Ik verloor nog een kwartier. Ik vroeg het aan twee mannen in uniform, de 'bewakers' van het metrostation. Twee niet-begrijpende gezichten keken me aan. "Airport?" Nee, het Engels van de Chinezen was nog niet zo vergevorderd. En ze stonden notabene bóven de metro ernaar toe! Voordat ik een vliegtuig na zou gaan doen ben ik de trappen weer afgehold naar beneden, weer door die verrekte bagagecheck, weer naar mevrouw-in-loket. Oh, nu moest ik ineens níet naar buiten, maar beneden blijven en een ticket bij haar kopen. Grmbl. Maar de juiste metrolijn was gevonden! Wel met nog weer wat minuutjes vertraging. Blij zat ik even later in de metro naar het vliegveld, totdat ik zag dat er niet één maar twee bestemmingen waren: Terminal 2 en Terminal 3. En op mijn ticket stond geen Terminal-nummer aangegeven... O boy. Lang verhaal kort: ik ben bij de eerste uitgestapt en dit bleek de juiste. Met klotsende oksels het vliegtuig in. Het vliegtuig had vervolgens flink vertraging, wat kwam doordat niet alleen ik, maar ook tyfoon Khanun een bezoekje bracht aan Hongkong. De regen kwam met bakken uit de lucht en ik bofte dat mijn vliegtuig überhaupt nog ging. Door de vertraging kon ik geen bus meer halen (het was inmiddels na middernacht), dus ik sprong in één van de vrolijk roodgekleurde taxietjes die er stonden. Ik had een spotgoedkoop hostel geboekt voor de eerste nacht en toen ik aankwam begreep ik waarom 'ie zo goedkoop was... De aan mij (en drie anderen) toegewezen kamer was gelegen op de 16e verdieping van één van de vele hoge gebouwen in Kowloon en was kleiner dan de coupé die ik had in de Trans Siberië Express (ja, écht!). Liep ik even mooi tegen de lamp. Nee, serieus: ik lag dus met mijn hoofd tegen de lamp omdat ik in het bovenste bed van een stapelbed lag, een paar centimeter onder het plafond. Toen ik daarna zag dat de douche boven de wc hing en ik mijn eerste ontmoeting met Zaza de kakkerlak had, maakte ik voordat ik in slaap viel in gedachten een kanttekening: ik blijf hier geen minuut langer dan nodig! De volgende ochtend vroeg checkte ik, zes uur nadat ik er was ingecheckt, weer uit en ging ik op zoek naar een nieuw hostel. Stiekem moest ik er wel om lachen: het backpackavontuur was nu echt begonnen! In de metro werd dit nog eens extra benadrukt toen een verlegen Chinees meisje naar me toe kwam. Of ik met haar op de foto wilde. Nu was me dit in Peking ook al een paar keer overkomen, dus ik keek er niet heel vreemd meer van op. Ik toverde een filmsterrenglimlach tevoorschijn (voor zover dat lukt met ongepoetste tanden en na een nacht met vijf uur slaap) en liep weer verder. Een paar minuten later kwam ze echter weer naar me toe. Ze was me gevolgd en vroeg schuchter: "Can I have your friend?" Ervan uitgaande dat het niet haar intentie was Rob van me af te pakken knikte ik en liep ze blij met mijn spam-e-mailadres weg. Benieuwd of ik nu leuke mailtjes ga ontvangen van mijn nieuwe Chinese vriendin. Of dat ik haar binnenkort knuffelend aantref met Rob... Woensdag, 18 oktober sprak ik 's middags af met Julie, een meisje dat ik nog ken van de Research Master Linguistics in Utrecht. Ze komt uit Zuid-Korea en woont nu met haar moeder en broer in Hongkong om daar een PhD te kunnen doen. Het was geweldig om haar weer te zien en we hebben urenlang bijgekletst. Daarna ben ik met de bus naar Victoria Peak gegaan, wat een absolute aanrader is. Je kunt er uitkijken over de skyline van Hongkong; de vele wolkenkrabbers, de haven en alle drukte die ermee gepaard gaat. Adembenemend! Had nog geen zin om naar huis te gaan, dus ben boven op de bergtop aan de bar bij "Bubba Gump" gaan zitten om onder het genot van een versnapering extra lang van het uitzicht te kunnen genieten. Donderdag, 19 oktober ben ik naar het dorp Ngong Ping op het eiland Lantau gegaan. Je kunt er met een kabelbaan vanaf metrostation Tung Chung naar toe en hebt dan bijna een half uur lang een prachtig uitzicht op het Lantau-eiland. Je ziet er vliegtuigen landen en vertrekken op het vliegveld, kijkt neer op de Chinese Zee en groene heuvelruggen en hoe dichter je bij Ngong Ping komt, hoe beter zicht je krijgt op het grote, bronzen beeld van Tian Tan (ofwel 'Big Buddha'). Met een hoogte van 34 meter en met het gezicht gericht naar het noorden, uitkijkend over het Chinese volk, trekt dit standbeeld toeristen van over de hele wereld. Verder begon er toevallig net een Martial Arts-show toen ik door het dorpje liep en ik was getuige van een groepje jongens dat onder het slaken van luide kreten een waar spektakel opvoerde. Kan ik nog wat van leren voor mijn BodyCombatlessen... Het leukste van Ngong Ping vond ik de 'Path of wisdom'. Dit pad bestaat uit 38 'stèles' (rechtopstaande, houten palen) waarop verzen uit het eeuwenoude Heart Sutra-gebed staan. De stèles tonen de Chinese versie van het gebed, gebaseerd op de kalligrafie van de geleerde Professor Jao Tsung-I. De hoogte en positie van elke paal correspondeert met de topografie van het landschap en ze zijn opgesteld in de vorm van een ∞; het symbool voor oneindigheid (en het symbool dat ik om mijn vinger en nek draag!). Waarom ik dit pad zo geweldig vond? Omdat ik mij helemaal kan vinden in de filosofie van de Heart Sutra. Onderstaande tekst stond op een begeleidend bord bij de stèles:
"Introduction to the Heart Sutra. (...) The Heart Sutra articulates the doctrine of 'emptiness'. But this 'emptiness' must not be understood as the denial of phenomenal existence - it is not nihilism. What it teaches is that everything is dependently arisen from conditions: an event (a 'thing') occurs if and only if the adequacy of conditions obtains. Since everything is dependently arisen, there is no such thing as an eternally abiding entity. The doctrine of emptiness also spells out the relativity of all views. When one acquires this Wisdom of 'emptiness', one will realize that all physical and mental events are in a constant process of change, and accordingly everything can be changed by modifying the conditions. Understanding the relativity of all standpoints will also prevent one from becoming irrationally attached to things. In this way, one will come to be free from all mental obstructions, and attain to perfect harmony and bliss. At the same time, with the understanding that all are dependently arisen, one will treasure and make good use of the conditions that are available, realizing the ideal of benefiting oneself and others." Amen to that! Donderdag, 12 oktober was de trein alweer in alle vroegte klaargestoomd (haha) om ons naar Beijing te vervoeren. Met een ietwat treurig gevoel zag ik de gezellige gers langs het spoor voorbij schieten. M'n laatste dag in de trein, wat ging het snel allemaal. Had ik niet langer in Mongolië moeten blijven? Het was er zo mooi. En waarschijnlijk kom ik nooit meer terug... Maar veel viel er natuurlijk niet te treuren: China kwam eraan! Het land van de Great (Fire)Wall, van het lekkere eten, van de gekke gebruiken. Die nacht stonden we zo'n vijf uur stil bij de grens. Enerzijds voor weer een bagagecheck en paspoort-/visumcontrole, maar anderzijds ook omdat er iets merkwaardigs ging gebeuren: we moesten worden 'omgespoord' zoals dat zo mooi heet. In China is de spoorbreedte anders dan in Rusland en Mongolië en daarom werd het gehele onderstel van de trein omgewisseld. En dat betekent: hóp, trein de lucht in, weg Russisch onderstel, hoi Chinees onderstel, hóp de trein weer omlaag! En ja, wij passagiers maakten het hele spektakel van binnen in de trein mee. Vrijdagochtend rond een uur of half elf verliet ik dan echt voor de allerlaatste keer de Trans Siberië Express. Ik bleek opnieuw een kamer te delen met de drie Nederlanders, en wel in het hartje van Beijing: in Qian Men. Die eerste dag ben ik lekker in mijn eentje de stad gaan verkennen. Ik wandelde naar de hutong "Shoubi" en vormde een eerste indruk van de grote stad. Wat me vooral (positief) opviel, waren de vele gezellige rode lampionnen die overal bengelden. Ook stuitte ik om de haverklap op een publiek toilet: een Walhalla voor Geerte Piening (en voor mij, want ik moet altijd). Toen ik een toeristenhuisje zag ben ik gelijk maar even een tripje naar de Muur gaan boeken, want die mocht ik uiteraard niet missen. De volgende ochtend vroeg was het meteen zo ver. Eerst een korte stop bij de Changling Tombe, waar we een groot standbeeld van keizer Yongle aanschouwden, en daarna door naar die o zo beroemde Muur. Ja, da's dus best een groot ding, die Muur. 6000 kilometer lang, hoe verzin je het. Het punt waar ik werd afgezet was Badaling. Dit is het bekendste punt en tevens het hoogste. Dit betekent helaas wel dat het er supertoeristisch is; hele drommen Chinezen schuifelden om me heen en ik voelde me als een sardientje in een blikje. Zoals het een Nederlander met lange benen betaamt ben ik toen maar snel een heel stuk over de Muur gaan lopen, waardoor ik de meute al gauw wat achter me liet (veel mensen lopen maar een klein stukje de Muur op, maken een selfie - echt, de selfiecultuur hier is schrikbárend - en gaan dan meteen weer terug). Als een malle ben ik anderhalf uur lang de treden te lijf gegaan en ik moet bekennen... Dit was toch wat pittiger dan ik had verwacht. Omdat Badaling zo hoog ligt zijn zijn de trappen er enorm stijl en ik heb nog vijf dagen lang spierpijn gehad in mijn Hollandse benen. Zondag wilde ik naar de Verboden Stad gaan, maar het zag zó zwart van de mensen dat ik er pijn van kreeg in mijn buik en dat alles in mij gilde: "ik wil hier wég!" Ik vermoed dat deze onwaarschijnlijke drukte nog een nasleep was van de Golden Week (de eerste week van oktober), waarin zo'n beetje heel China zich verzamelt in Beijing. Besloot daarom de andere kant op te gaan, richting het Zomerpaleis. Ook hier was het behoorlijk druk, maar wel iets minder. Ik heb er rustig rondgewandeld, tempels bekeken, een deel van de dag doorgebracht met vriendelijke Chinees Li die ik ontmoette in een bootje, en ben in de namiddag terug naar het hostel gegaan om eindelijk-eindelijk-eindelijk weer eens even keihard te hameren op mijn typemachine. Maandag, 16 oktober brak alweer mijn laatste dag in Beijing aan. De Verboden Stad was helaas gesloten die dag, dus heb ik een tripje gemaakt naar de Temple of Heaven. Heerlijk, wat een rust! Daarna nog een laatste keer ronddolen door Qian Men, nog een laatste lekkere Chinese lunch verorberen, en toen moest ik alweer mijn boeltje bij elkaar pakken. De typesessie van de avond ervoor was zo goed bevallen dat ik besloot om tóch een poging te wagen mijn typemachine mee te nemen naar de volgende bestemming (in de trein had ik 'm los in m'n handbagage). Met bloed, zweet en tranen heb ik dat stuk ijzer in mijn backpack gekregen en ook al tilde ik mezelf nog net geen hernia, het lukte! Op naar... Hongkong!
|
ArchiefCategorieën
|