Maandagochtend, 9 oktober arriveren we in alle vroegte in Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië. De drie Nederlanders en ik blijken in hetzelfde hostel te zitten en na een korte geldwisselstop bij de bank zitten we er om acht uur aan het ontbijt (thee, brood en jam). Het is voor het eerst dat ik in een dergelijk hostel ben (de voorgaande nachten sliep ik in de trein, dan wel in een privé-kamer) en ik vind het meteen leuk. Het heeft gewoon iets, zo’n huis volgestouwd met reizigers. Onze kamer doet me denken aan de slaapzaal die Enid Blyton beschrijft in haar Pitty-boeken, de bedden erin zijn gestapeld zoals die van Annie M.G. Schmidt’s Stampertjes, en de keuken heeft wat weg van Uilenstede, de studentenflat van mijn vriendinnetje Fleur. Remco, Albert, Eline en ik zijn alle vier in voor een flinke wandeling. Even wakker worden na al dat stilzitten. In het zuiden van Ulaanbaatar, op zo’n 5 kilometer afstand van ons hostel, schijnt een uitkijkpunt te zijn over de gehele stad. Ook hier wijst de thermometer -4 aan, dus we pakken onszelf goed in (voor zover dat gaat zonder winterjas!). Die dag leggen we heel wat kilometers af. Het uitzicht vanaf het uitkijkpunt is geweldig: vooraan gelegen de Mongoolse hoofdstad (een zeer bijzondere combinatie van wolkenkrabbers en kloosters) en daarachter tot zover het oog kan zien witte, besneeuwde bergtoppen. Op de terugweg lopen we langs het Gandanklooster, waar de vrolijk gekleurde tempels me uitdagen op zo'n beetje elke hoek een kiekje te schieten. We staren omhoog naar een immens groot Boeddhabeeld en worden buiten op het plein ingehaald door een drietal monniken met wapperende rode gewaden. Even waan ik me terug in de tijd! De volgende dag worden Eline en ik 's ochtends opgehaald door een Mongoolse man. ‘Een dag bij de nomaden’, zo luidt de naam van de excursie waarvan ik twee maanden geleden dacht: “hè, ja, laat ik me daar voor inschrijven.” Ik ben best wel naïef, en zie dan voor me dat Tiara Tours op de een of andere manier speciaal voor mij een dergelijk tripje heeft weten te regelen. Pas op de ochtend van vertrek bedenk ik me dat het wel eens heel toeristisch zou kunnen zijn. Of dat we gewoon in een tentje vlak bij de snelweg gedropt zouden kunnen worden. Maar niets is minder waar, godzijdank! Nadat we de snelweg verlaten, rijden we nog zo'n twee uur lang door het niemandsland. Eerst in alle stilte over bevroren en besneeuwde grond en later over dor gras dat steeds groener wordt. En des te groener het gras, des te meer kuddes geiten, koeien en paarden we passeren, allen met een hoog knuffelgehalte door hun dikke wintervacht. Reikhalzend kijken we door het raampje van ons busje en ja hoor, rond het middaguur zien we 'm dan eindelijk opdoemen: de nomadentent, ofwel 'ger'. Een rookpluim uit het huisje erachter verraadt menselijk leven en dit menselijk leven komt in de vorm van een opa, oma, moeder, vader en dochtertje naar buiten gehaast om ons te verwelkomen. Ik wil al bijna "Nokhoi hur" roepen (de lokale begroeting, betekent iets als "houdt de hond vast") maar dit blijkt niet nodig. We schudden handen en worden in de ger verwelkomd. De tent is groot en rond en langs de wand bekleed met tapijten. In het midden staat een kacheltje en tegen de zijkanten drie gezellig opgemaakte bedden. De moeder zet thee voor ons neer en legt uit dat zij, haar man en hun dochtertje in het huisje slapen, en opa en oma in de kleine ger ernaast. De kleine Angie drentelt ondertussen om ons heen, helpt met de thee, en heeft duidelijk al vaker toeristen verwelkomd. De 24 uur die volgen zijn om nooit te vergeten. In een notendop: we wandelen over de bergtoppen; ik teken samen met Angie buiten de ger na; leer haar BodyCombatten wanneer ze brutaal op mijn mobiel de muziek weet te vinden; we zwaaien opa uit die te paard op zoek gaat naar een kudde koeien; stoken de kachel met paardenmest (met de hand); maken met zijn allen broodjes in de keuken (met diezelfde handen en oh, tussendoor handen wassen blijkt ver overrated); ik vind een paardenhoofd én -been; we scheppen zand in het wc-gat nadat onze billetjes zich hebben bloot gegeven aan de frisse berglucht; dobbelen 's avonds met enkelbotjes van een geit ter vermaak; slapen 's nachts in de bloedhitte omdat moeder iedere drie uur heel lief de kachel komt opstoken; ontbijten met paardenmelk (zúúr!); zien hoe een derde ger wordt opgebouwd; en gaan tenslotte naar huis met een wagonlading aan bijzondere herinneringen!
2 Reacties
De trein die me van Irkutsk naar Ulaanbaatar brengt is véle malen luxer dan de trein van Moskou naar Irkutsk. Zo zijn er nu overal automatische knoppen in plaats van mechanische hendels, kunnen overdag de matrasjes in één beweging opzij worden geklapt, netjes weggeborgen in de muur, en zijn er diverse vakken om je spulletjes in op te bergen. O, en het belangrijkste: geen vreemde geuren in de wagon!
Zachtjes schuifel ik naar mijn coupé en zie daar een blond meisje ontwaken. Ze schiet overeind om haar spullen van mijn bank te halen en brengt een gedeelte naar de coupé naast de onze. Even later vertelt het meisje, Eline, dat zij, Remco en Albert (onze buren) al sinds Moskou in deze trein zitten en al die tijd de complete wagon met enkel hun drietjes hebben hoeven delen. Ergo, de vele spelletjes, rondslingerende stringetjes en lege wodkaflessen in de coupé. De rest van de dag zitten we te kletsen, kopen we twee flessen wodka op een perronnetje (want dat ik nog geen wodka heb gehad in Rusland, dat kan natuurlijk niet) en bespreken we het uitzicht. Dat dit de eerste vier dagen niet héél bijzonder was, daar zijn we het snel over eens. De route van Irkutsk naar Ulan Ude die voor een groot gedeelte langs het Baikalmeer loopt is al een stuk interessanter, hoewel al dat water na drie uur ook wel begint te vervelen. Nee, dan het uitzicht ná Ulan Ude: adembenemend! Hoe dichter we de grens met Mongolië naderen, hoe prachtiger het wordt. Tijdens het avondeten in het restauratierijtuig zijn we er alle vier stil van. Rotspartijen schieten hier en daar uit de grond, kleine en grote meren wisselen elkaar af en het gele, droge gras lijkt in de late avondzon wel van goud. By far het meest bijzondere diner dat ik ooit heb gehad! We kaarten en borrelen tot diep in de nacht en tegen de tijd dat we onze paspoorten moeten trekken zijn we in een uitgelaten stemming. Iets té uitgelaten wellicht: een toeristenformulier invullen is best een opgave met een glaasje achter de kiezen. En niet naar de wc mogen trouwens ook… Alles wordt bij de grensovergang zo’n drie uur lang op slot gezet en met dichtgeknepen billen wachten we ongeduldig af. De Provodniks zijn ons gelukkig goedgezind en maken bij uitzondering één van de wc’s tijdelijk open nadat de controles in onze wagon zijn afgelopen – iets waar onze wodka-cola-blazen maar wat blij mee zijn. Verbaasd zie ik even later op de wc dat werkelijk alles open is getrokken: ieder kastje, ieder luikje, ja, zelfs het complete plafond hangt open. Goeie drugsinspectie, me dunkt! Lekker slapen nu, morgen Mongolië ontdekken! Vrijdag om 11:30 lokale tijd komt de trein dan eindelijk aan in Irkutsk. En omekot, na 88 uur en 40 minuten hobbelen is deze stop héél welkom! Irkutsk ligt aan de Angara-rivier en wordt ook wel als de hoofdstad van Oost-Siberië gezien. De volgende dag zal ik hier overnachten, maar nu ga ik eerst naar Listvyanka, een klein vissersdorp aan het Baikalmeer. Dit dorpje kent nog geen tweeduizend inwoners en ‘leeft’ van het Baikalmeer: enerzijds doordat het meer voedsel in de vorm van vis levert, en anderzijds door de toeristen die het aantrekt.
In de zomer is het meer een geliefde badplaats en in de winter leent het zich uitstekend voor ijspret. Het volledige meer kan namelijk bevriezen (let wel: dit is zo'n 31500 vierkante kilometer, ongeveer zo groot als België!) en draagt dan bijvoorbeeld met gemak een vrachtwagen. Even baal ik dat de periode dat ik er ben hier net tussenin valt, maar als ik het gebladerte aan de bomen zie word ik blij. Wat is de herfst toch een prachtig jaargetijde! Ik word afgezet bij mijn guesthouse, dat een superknus houten huis blijkt te zijn. Als ik er binnenstap blijkt het er ook naar hout te ruiken, een beetje sauna-achtig, jummie. Ik gooi mijn spullen af en haast me onder de douche: het moment waar ik al dagen naar uitkijk! Ik draai verwoed aan de knoppen, maar… Geen druppeltje komt omlaag. Even vind ik mezelf heel zielig, maar ga dan gauw de eigenaar van het guesthouse opzoeken. In mijn beste Russisch (= met mijn armen vallend water na doen) leg ik uit dat de douche niet werkt. Hij krijgt hem min of meer aan de praat, al zijn de drupjes wat mager en fris. Maar hé: een vies lichaam maakt magere druppels goed (ofzoiets). Een uurtje later wandel ik dik ingepakt langs het Baikalmeer. “Hoi, Baikal,” zeg ik. “Je ziet wat grauw. Ik ben voor jou hierheen gekomen, weet je dat wel?” (Ja, Laura, dit heb ik echt gezegd, dit is niet om het verhaal poëtisch te maken, ik vertel simpelweg hoe ’t gegaan is!). Ik wandel een heel eind langs de oever en bewonder de vele houten huisjes. Het is een heel leuk gezicht, want de mensen hebben de moeite genomen om het een en ander in diverse kleuren te verven. Dan ruik ik ineens vis: ik ben aangekomen op de vismarkt. Tientallen kraampjes met liggende, hangende, in tonnen gestopte, aan elkaar gebonden, opengesneden, vis, vis, vis. Ik maak gauw wat kiekjes: dit leent zich goed voor een typening! Het is inmiddels steeds kouder geworden. Ik daag mezelf uit nog even de heuvel op te lopen naar het uitkijkpunt, maar als op de terugweg mijn vingers er op een gegeven moment af lijken te vallen en ook mijn neus en oren gevoelloos zijn, ga ik terug naar huis. Achteraf hoor ik dat het die dag -4 was in Listvyanka, brrrrr. De volgende ochtend staat er een Russisch ontbijtje voor me klaar: een pap die het midden houdt tussen havermout- en rijstepap. Erg lekker! Even typenen nog, en dan staat de transfer terug naar Irkutsk alweer klaar. In Irkutsk heb ik een homestay: ik slaap thuis bij een Russisch vrouwke dat lief thee en chocola voor me klaarzet. Daarna duik in het centrum van Irkutsk in. Het zonnetje breekt door en ik heb er een heerlijke dag. Bezoek wat kerkjes, scoor een muts op de markt en breng een bezoek aan het Historisch Museum. Tussen de middag eet ik mijn eerste echte Russiche lunch: een pirozhki, ook wel ‘pozi’ genoemd. Het is een vrij simpel gerecht: een bolletje deeg met daarin gehakt en ui, maar desondanks érg lekker. Na een BodyCombat-sessie thuis op mijn kamertje (tip: doe dit op méér dan 4 vierkante meter…) wandel ik naar het 130-district. Hoe dichter ik in de buurt van dit district kom, hoe meer gezellige etenstentjes er opdoemen. Besluiteloos loop ik heen en weer en kies dan voor de Irish Pub, omdat deze het gezelligst oogt. Aan de bar vraag ik of ze vis uit het Baikalmeer serveren, waarop een jongen verderop aan de bar gezeten me vraagt of ik uit Nederland kom. Ietwat beledigd (is mijn Engels dan toch zó Nederlands?) zeg ik dat dit correct is. “Told you so!” roept hij naar zijn metgezellin. Ze vragen of ik mijn eten bij hen kom opeten en morrend dat ik helemaal niet ‘fish’ op z’n Nederlands zeg, schuif ik aan. Twee biertjes later voel ik me wereldvreemder dan ooit. Ik heb zojuist een paar uur met Alex (Kaukasus-Rus) en Leria (Aziatische Rus) gepraat en realiseer me meer dan ooit tevoren hoe weinig ik weet van de wereld. Hoe ik het doodnormaal vind dat iedereen Engels kan, terwijl Leria hartstochtelijk pleit voor een Russisch sprekende wereld. Hoe groot Rusland is. Hoe klein Nederland en ikzelf zijn. Ik was graag langer gebleven voor nog meer filosofische discussies, maar knuffel ze om elf uur al gedag. De volgende ochtend zal ik om 06:50 opgepikt worden voor deel twee van mijn reis… Op naar Mongolië! |
ArchiefCategorieën
|